VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE FRYSKE MARREN 2023

De raad van de gemeente De Fryske Marren;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2022,

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

Overweegt dat:

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de manier waarop zij leven en deelnemen aan de maatschappij;

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • inwoners die zelf, of samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig in een adequate woning kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen voor de uitvoering van het beleidsplan zoals bedoeld in artikel 2.1.2 Wmo;

  • het noodzakelijk is regels vast te stellen voor de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen;

  • het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023.

 

1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Afsprakenformulier: een samenvatting van het geheel van afspraken tussen cliënt, het sociaal wijkteam en aanbieder dat de basis vormt voor de te verlenen ondersteuning. In het afsprakenformulier staan de resultaten die de cliënt wil behalen en de activiteiten, de omvang en de frequentie van de ondersteuning die de aanbieder inzet om de resultaten te bereiken.

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en die financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau;

    • c.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • e.

      begeleidingsplan: het door de aanbieder in samenspraak met de cliënt opgestelde plan waarin wordt omschreven hoe de ondersteuning wordt vormgegeven en hoe aan de resultaten wordt gewerkt die in de beschikking aan de cliënt zijn verwoord.

    • f.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • g.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • h.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • i.

      medewerker sociaal wijkteam: gemandateerd persoon die namens het college een melding of aanvraag behandelt. Medewerker is dan ook te lezen als college;

    • j.

      melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • k.

      Ondersteuningsplan: een door cliënt en Sociaal Wijkteam gezamenlijk opgesteld afsprakenkader over de inzet van cliënt, zijn Sociaal netwerk, Algemene voorzieningen en/of Maatwerkvoorziening Ondersteuning door partijen om cliënt zo zelfredzaam mogelijk te laten participeren.

    • l.

      participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • m.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • n.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • o.

      pgb vertegenwoordiger: een door de cliënt gemachtigde natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een door de rechter benoemde wettelijk vertegenwoordiger die de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op zich neemt;

    • p.

      sociaal wijkteam: team met professionals, die de cliënt kan ondersteunen bij vragen op het gebied van werk, financiën, opvoeding, wonen, vrije tijd en sport, wet- en regelgeving, vrienden en relaties, zorg, ondersteuning en hulpmiddelen;

    • q.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • r.

      zelfredzaamheid: het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) en het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • s.

      zorgplan: een document opgesteld door de aanbieder waarin de afspraken over huishoudelijke hulp worden vastgelegd en dat de basis vormt voor de te verlenen ondersteuning. In het zorgplan staan de activiteiten, de omvang en de frequentie van de ondersteuning die nodig zijn om het resultaat te bereiken vermeld.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

 

1.2 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe als bedoeld in deze verordening.

 

2 Sociaal Wijkteam (algemene voorziening)

 

 

Artikel 2.1 Sociale basis

 

Het college zorgt ervoor dat er een goede sociale basis is voor inwoners in onze gemeente. Met een sociale basis bedoelen we een aanbod van veel verschillende activiteiten en/of ondersteuning. Dit aanbod is goed bereikbaar.

 

Artikel 2.2 Sociaal Wijkteam

 

  • 1.

    De taken van het Sociaal Wijkteam zijn:

    • a.

      informatie en advies geven bij deze onderwerpen:

      • zorg en ondersteuning

      • opvoeden en opgroeien

      • onderwijs

      • welzijn

      • wonen

      • werk en inkomen

      • financiële problemen

    • b.

      integrale dienstverlening leveren bij de onderwerpen bij punt a; en

    • c.

      inwoners ondersteunen die ingewikkelde problemen hebben bij meer dan 1 onderwerp bij punt a.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat alle inwoners weten wat het aanbod van het Sociaal Wijkteam is. Het college zorgt er ook voor dat het aanbod goed bereikbaar is. Het aanbod staat open voor alle inwoners.

     

3 Toegang

 

 

Artikel 3.1 Melding ondersteuningsvraag

 

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    De melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning is vormvrij en kan schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek (artikel 2.3.3 Wmo).

  • 5.

    Er wordt afgezien van een ontvangstbevestiging en onderzoek als een melding enkel bestaat uit een informatieverzoek of (vervolg)vraag die direct kan worden beantwoord of wanneer voor een adequate behandeling van de melding een gerichte doorverwijzing naar een andere organisatie of afdeling noodzakelijk is.

  • 6.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning (artikel 2.3.2 Wmo lid 1).

  • 7.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen (artikel 2.3.2 Wmo lid 2).

 

Artikel 3.2 Cliëntondersteuning

 

Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is.

 

Artikel 3.3 Vooronderzoek

 

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek (artikel 2.3.2 Wmo lid 2), belangrijke en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verstrekt de cliënt het college alle gegevens die naar het oordeel van de medewerker hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs kan beschikken.

  • 3.

    Als de cliënt voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

 

Artikel 3.4 Onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte

 

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s), betrokkenen afkomstig uit het sociaal netwerk, familie of onafhankelijke derden.

  • 2.

    De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van de ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen voor ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om door gebruik te maken van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk waardevolle activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of indien aan de orde door inzet van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn.

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.

    Als de cliënt een persoonlijk plan heeft opgesteld, betrekt het college dat plan bij het onderzoek;

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het onderzoek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5.

    De cliënt verstrekt aan het college de gegevens die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

  • 6.

    Bij het onderzoek (artikel 2.3.2 Wmo), stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs (artikel 2.3.4 Wmo)

  • 7.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

 

Artikel 3.5 Ondersteuningsplan

 

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en de uitkomsten van het onderzoek in het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding, verstrekt het college het ondersteuningsplan aan de cliënt.

  • 3.

    De cliënt tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de gemeente.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

  • 6.

    Als voor de mantelzorger een ondersteuningsplan wordt opgesteld, geldt de hiervoor geschetste werkwijze ook.

 

Artikel 3.6 Aanvraag

 

  • 1.

    Een cliënt kan nadat het onderzoek is uitgevoerd of na een periode van 6 weken na melding een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een zorgaanbieder kan niet tevens ook een cliënt vertegenwoordigen met betrekking tot een aanvraag voor ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan, al dan niet door of namens de cliënt aangevuld, aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

  • 4.

    Het college geeft de beschikking af binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

 

Artikel 3.7 Advisering

 

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

 

 

Artikel 3.8 Toegang en besluit

 

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of het pgb binnen 3 maanden gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt.

 

 

Artikel 3.9 Inhoud beschikking

 

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en er wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is, wat de omvang is en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      indien van toepassing de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 3.8 lid 2 Verordening;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • e.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt in geval van het verstrekken van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden de omvang van de voorziening opgenomen in het zorgplan van de aanbieder. Het zorgplan is onderdeel van de beschikking.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid wordt in geval van het verstrekken van de maatwerkvoorziening ‘begeleiding’ de omvang van de voorziening opgenomen in het afsprakenformulier. Het afsprakenformulier maakt onderdeel uit van de beschikking.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen van toepassing zijn;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • f.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 3.8 lid 2 Verordening;

    • g.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 6.

    Bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke vergoeding wordt toegekend;

    • b.

      wat de duur van de toekenning is;

    • c.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan de toekenning.

  • 7.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

 

4 Maatwerkvoorziening

 

 

Artikel 4.1 Algemene criteria voor maatwerkvoorzieningen

 

  • 1.

    De algemene criteria uit dit artikel zijn van toepassing op alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    In aanvulling op de algemene criteria uit dit artikel, worden in artikel 4.3 tot en met 4.9 per voorziening aanvullende criteria gesteld.

  • 3.

    Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 5.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 6.

    Een maatwerkvoorziening, anders dan in de vorm van dienstverlening, kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt.

 

Artikel 4.2 Voorwaarden en weigeringsgronden voor maatwerkvoorzieningen

 

  • 1.

    De voorwaarden en weigeringsgronden uit dit artikel zijn van toepassing op alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    In aanvulling op de voorwaarden en weigeringsgronden uit dit artikel, worden in artikel 4.3 tot en met 4.9 per voorziening aanvullende criteria gesteld.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente De Fryske Marren, tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van de woning of Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 6.

    Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie.

  • 7.

    Als een individuele maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven en niet meer veilig en doeltreffend te gebruiken is,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 8.

    Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt als deze niet hoofdzakelijk op het individu is gericht.

 

Artikel 4.3 Aanvullende criteria Hulp bij het huishouden

 

In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • c.

    het beschikken over primaire levensbehoeften, waaronder maaltijden;

  • d.

    de zorg voor de minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren;

  • e.

    het voeren van regie over het doen van het huishouden.

 

Artikel 4.4 Aanvullende criteria individuele begeleiding

 

In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor individuele begeleiding als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:

  • a.

    er is geregeld toezicht of aansturing nodig bij activiteiten en praktische vaardigheden (zowel thuis als buitenshuis);

  • b.

    er is ondersteuning nodig bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie;

  • c.

    er is ondersteuning nodig bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, voeding, medicijnen, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken);

  • d.

    er is ondersteuning nodig bij het oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag.

 

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor dagbesteding

In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:

  • a.

    cliënt is onvoldoende in staat om zelf of met behulp van zijn netwerk zinvolle tijdsinvulling met sociale contacten of deelname aan het maatschappelijk verkeer te organiseren;

  • b.

    er sprake is van een beperking of een specifieke omstandigheid, waardoor gedurende de dagbesteding deskundigheid is vereist;

  • c.

    overbelasting van mantelzorgers daardoor wordt voorkomen.

 

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf

 

In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als cliënt voldoet aan onderstaande voorwaarden:

  • a.

    cliënt komt niet in aanmerking voor een Wlz-indicatie of Zvw-indicatie en,

  • b.

    ontlasting van de mantelzorger is noodzakelijk, en

  • c.

    andere vormen van overname van de zorgtaken van de mantelzorger zijn niet toereikend, en

  • d.

    de cliënt is gezien de zorgbehoefte aangewezen op zorg gepaard gaand met toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, en

  • e.

    cliënt geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn aanvullende zorgverzekering.

 

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang

 

De gemeente volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen beschermd wonen en opvang (maatschappelijke opvang OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening Wmo 2022 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels Wmo 2022 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit Wmo 2022 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling Samenwerking Sociaal domein Fryslân 2022’.

 

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

 

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer en voorliggende vervoersvoorzieningen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, het gaat hierbij om 25 kilometer rondom de woning, met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

 

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

 

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1 en 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening wanneer:

    • a.

      hij aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      hij alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, en

    • c.

      hij zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, als het hoofdverblijf van de cliënt een erkende zorginstelling is, en

    • d.

      hij rechtmatig een woonruimte bewoont, geen tijdelijke huurovereenkomst heeft en de woning geschikt is voor permanente bewoning, en

    • e.

      de beperkingen niet voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

  • 2.

    In gemeenschappelijke ruimten, met uitzondering van specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen, kunnen alleen onderstaande woonvoorzieningen worden verstrekt:

    • a.

      automatische deuropeners;

    • b.

      hellingbanen;

    • c.

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • d.

      aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

  • 3.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      Als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is gegeven door het college;

    • b.

      Als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • c.

      Als de voorzieningen in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

 

5 Persoonsgebonden budget

 

 

Artikel 5.1 Regels voor een pgb

 

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid van de wet verstrekt het college geen pgb:

    • a.

      als er sprake is van spoedeisende hulp;

    • b.

      voor dagbesteding en gespecialiseerde individuele begeleiding, uitgevoerd door informele hulp;

    • c.

      als aan cliënt, in de afgelopen drie jaren een pgb is verleend en door cliënt niet is voldaan aan de voorwaarden van een pgb;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een pgb toets het college of de cliënt of zijn pgb-vertegenwoordiger pgb-vaardig is aan de hand van de 10 punten checklist van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.

  • 3.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 4.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      bijkomende zorgkosten;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 5.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 6.

    Er mag geen vast bedrag per periode worden uitbetaald aan de zorgverlener.

  • 7.

    Een eenmalige uitkering bij het beëindigen van een pgb in geval van overlijden is mogelijk, mits

    • a.

      er de dag voor overlijden een geldige arbeidsovereenkomst of zorgovereenkomst is;

    • b.

      de betaling past binnen het budget;

    • c.

      de uitkering niet is bedoeld voor zorginstellingen of zorgverlener die voor een zorginstelling werken;

    • d.

      de hoogte van de uitkering staat maximaal gelijk aan de het gemiddelde gedeclareerde bedrag in de afgelopen 3 maanden;

    • e.

      de duur van de uitkering is maximaal 1 maand.

  • 8.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 9.

    Als de cliënt het budgetbeheer door een Pgb-vertegenwoordiger laat uitvoeren, mag deze niet tevens de zorgverlener van de cliënt zijn, tenzij hiervoor door de gemeente toestemming is verleend.

 

Artikel 5.2 Uitgangspunten voor het bepalen van de hoogte van een pgb

 

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is inclusief reiskosten die de hulpverlener maakt voor de noodzakelijke ondersteuning;

    • c.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • d.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • e.

      wordt in geval van formele hulp op een hoger percentage of bedrag dan in artikel 5.3 vastgesteld, indien blijkt dat het resultaat niet gehaald kan worden;

    • f.

      wordt, indien het op basis van artikel 5.3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

 

Artikel 5.3 Vaststellen van de hoogte van een pgb

 

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp:

      1°. formele hulp, niveau 1 (HH1): € 17,12 per uur;

      2°. formele hulp, niveau 2 (HH2): € 26,75 per uur;

      3°. informele hulp, niveau 1 en 2 (HH1 en HH2): € 17,12 per uur.

    • c.

      individuele begeleiding:

      1°. formele hulp: op basis van 75% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      2°. informele hulp voor individuele begeleiding: op basis van 50% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder met een maximum van € 22,67 per uur;

    • d.

      dagbesteding: formele hulp, op basis van 75% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • e.

      kortdurend verblijf (respijtzorg):

      1°. formele hulp: op basis van 75% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      2°. informele hulp: op basis van 50% van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, waarbij de bijdrage wordt verleend als een onkostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

    • f.

      vervoer van en naar de dagbesteding of kortdurend verblijf: op basis van 100% van het toepasselijke tarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte locatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

  • 2.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken uit informele hulp onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      deze persoon hanteert hiervoor een tarief dat niet hoger is dan het op grond van artikel 5.2 en artikel 5.3 gehanteerde tarief;

    • b.

      deze persoon beschikt over de betreffende kwalificaties als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is;

    • c.

      deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan cliënt hem te zwaar valt.

 

6 Financiële tegemoetkoming

 

 

Artikel 6.1 Financiële tegemoetkoming

 

  • 1.

    Het college kan ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie een financiële tegemoetkoming verstrekken.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor:

    • a.

      gebruik van een auto ten behoeve van het sociaal vervoer bedraagt € 0,24 per kilometer vermenigvuldigd met de vastgestelde vervoersbehoefte in kilometers, met een maximum van 1500 km op jaarbasis.

    • b.

      een autoaanpassing is gelijk aan de kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen en kosten van onderhoud, keuring en reparaties op grond van de referentieauto van het UWV.

    • c.

      verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt maximaal € 2.749 vastgesteld op basis van de laagste kostprijs van de verhuizing die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente contracteerde verhuizer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

    • d.

      het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 2.749 vastgesteld op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer tot een maximum van € 2.749

    • e.

      aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening bedraagt € 3.043 voor een periode van tenminste drie jaar;

    • f.

      woningaanpassingen tot € 5.000 wordt bepaald op basis van de noodzakelijke kosten volgens de richtlijn in de beleidsregels, waarbij de prijzen inclusief manuren, klein materiaal en BTW zijn.

    • g.

      woningaanpassingen duurder dan € 5.000 wordt bepaald op de laagste prijs voor de noodzakelijke kosten gebaseerd op één of meerdere offertes. Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van mechanische woonvoorzieningen komen voor een tegemoetkoming in aanmerking.

  • 3.

    De in de leden c. tot en met f. genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2022 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 1,00.

  • 4.

    De woningeigenaar (belanghebbende) is bij verkoop van de woning verplicht tot (gedeeltelijke)terugbetaling van de bouwkundige aanpassingskosten tot:

  • 100% voor de eerste twee jaar van de meerwaarde;

  • 80% voor de tweede twee jaar van de meerwaarde;

  • 60% voor de derde twee jaar van de meerwaarde;

  • 40% voor de vierde twee jaar van de meerwaarde;

  • 20% voor de vijfde twee jaar van de meerwaarde;

  • in alle gevallen minus de betaalde eigen bijdrage;

  • Uitgangspunt bij de vaststelling van de meerwaarde van de woning zijn de waarden op basis van de taxatie voor de Wet Onroerende Zaakbelasting (WOZ) van voor en na de woningaanpassing. Het terug te vorderen bedrag is niet hoger dan het verschil tussen de taxatiewaarde van voor de woningaanpassing en de taxatiewaarde bij verkoop van de woning.

 

7 Bijdrage in de kosten

 

 

Artikel 7.1 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

 

Voor algemene voorzieningen zonder dat er sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie (inclusief lichte ondersteuning door het sociaal wijkteam) wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

 

Artikel 7.2 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

 

  • 1.

    Een meerderjarige cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb’ s zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het bedrag dat wordt genoemd in artikel 2.1.4 a vierde lid van de wet voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    Als het betalen van de eigen bijdrage contra-effectief werkt voor het te bereiken resultaat met de maatwerkvoorziening -zoals bij zorgmijders- wordt deze eigen bijdrage eerst niet opgelegd, totdat de situatie stabiel is.

  • 4.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5.

    Voor de eigen bijdrage bij Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang zijn de bepalingen van de gemeente Leeuwarden van toepassing.

  • 6.

    De ritbijdrage voor collectief vervoer is uitgezonderd van het landelijk vastgestelde maximumbedrag in artikel 2.1.4 a lid 4. Voor collectief vervoer geldt een ritbijdrage van € 0,24 per kilometer.

    • a.

      Wanneer er één persoon met cliënt meereist dan hoeft deze persoon geen ritbijdrage te betalen. Dit geldt tevens voor maximaal twee meereizende kinderen tot 4 jaar.

    • b.

      De bijdrage van het collectief vervoer voor meereizende kinderen van 4 tot en met 12 jaar is 50% van de ritbijdrage.

  • 7.

    In afwijking van artikel 2.1.4 a, vierde lid van de wet, is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd voor de financiële tegemoetkoming:

    • a.

      in de kosten van het gebruik van een auto ten behoeve van het sociaal vervoer als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 aanhef en sub a;

    • b.

      voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 aanhef en sub c.

  • 8.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, andere wijze van contracteren, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 9.

    De bijdragen in de kosten conform artikel 2.1.4.a vierde lid worden door het Centraal Administratiekantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

 

8 Voorkomen en bestrijden misbruik

 

 

Artikel 8.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en misbruik of oneigenlijk gebruik

 

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 13 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb of de in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening innemen.

 

Artikel 8.2 Opschorting betaling uit het pgb

 

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de cliënt aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van het verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

 

Artikel 8.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

 

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

 

9 Kwaliteit en Veiligheid

 

 

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

 

  • 1.

    Het college neemt in de overeenkomsten met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de betreffende branche gelden.

  • 2.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van de voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken van de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat de beroepskrachten handelen in overeenstemmen met de professionele standaard.

  • 3.

    Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

 

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt bij het verlenen van de opdracht voor de te leveren overige voorzieningen, rekening met:

    • a.

      De marktprijs van een voorziening;

    • b.

      De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • 1° aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

  • 2° instructie over het gebruik van de voorziening;

    • c.

      3° onderhoud van de voorziening.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

 

Artikel 9.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

 

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar, onverminderd de verantwoordelijkheid van de aanbieder om passende maatregelen te treffen ter zake van de melding en het voorkomen van meldingen in de toekomst.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Artikel 9.4 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door hen aangeboden voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 9.5 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

10 Waardering mantelzorgers, financiële tegemoetkoming meerkosten en beleidsparticipatie

 

 

Artikel 10.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

 

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

 

Artikel 10.2 Financiële tegemoetkoming meerkosten

 

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

 

Artikel 10.3 Betrekken van inwoners bij het beleid

 

  • 1.

    Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

11 Slotbepalingen

 

 

Artikel 11.1 Geen bepalingen

 

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 11.2 Hardheidsclausule

 

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

 

Artikel 11.3 Indexering

 

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

 

Artikel 11.4 Evaluatie

 

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal in de vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

 

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023 treedt in werking op 1 januari 2023, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren welke is vastgesteld door de raad van de gemeente De Fryske Marren op 26 februari 2020.

 

Artikel 11.6 Overgangsrecht

 

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren (vastgesteld door de raad van gemeente De Fryske Marren op 26 februari 2020), totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren (vastgesteld door de raad van gemeente De Fryske Marren op 26 februari 2020) en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze nieuwe verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen besluiten genomen op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Fryske Marren (vastgesteld door de raad van gemeente De Fryske Marren op 26 februari 2020) wordt beslist met inachtneming van die verordening.

 

Artikel 11.7 Citeertitel

 

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Fryske Marren 2023.

 

 

 

 

Aldus besloten door de raad van De Fryske Marren in zijn openbare vergadering van 21 december 2022

De griffier, de voorzitter,

Heleen van Dijk-Beekman Fred Veenstra

Naar boven